Phlizz
Online magazine van het Lewis Carroll Genootschap
Nee, echt niet. Alice en Lewis Carroll hebben in mijn leven nooit zo’n belangrijke rol gespeeld als, om er een paar te noemen, Toonder, Zappa en Bach – maar ze zijn er wel ongeveer altijd geweest. Mijn ouders lazen mij en mijn broertje en zusje elke avond voor uit een aantal klassieke kinderboeken: Pooh, Erik, The Wind in the Willows, Niels Holgersson, Jungle Book, en natuurlijk ook Alice.
Ik kon al lezen en zag daardoor dat wat ze voorlazen niet hetzelfde was als wat er in het boek stond: ze vertaalden het voor de vuist weg uit het Engels (en sloegen dus voor het gemak de verzen over). De Jabberwock zullen ze dus ook wel hebben weggelaten, maar Tenniels afbeelding vond ik zoals ongetwijfeld talloze andere kinderen ongeveer het griezeligste wat ik ooit gezien had (die met de spin in Erik was een goede tweede).
Het bestaan van de Openbare Bibliotheek was een ware openbaring (binnenkort ben ik zestig jaar lid). Daar moet ik ook de vertaling van Reedijk en Kossmann hebben aangetroffen, en iets meer inzicht hebben gekregen in de eigenaardigheden die de tekst aankleven.
Oudere lezertjes zullen zich misschien nog het groot formaat Alice-kleurboek herinneren dat op een gegeven ogenblik voor een luttel bedrag bij de Slegte lag. Mijn ouders hingen diverse pagina’s daaruit als wandplaten in het trappenhuis, wat opnieuw iets zegt over de status die het boek en de illustraties bij ons genoten.
Een kleine twee jaar nadat ik muziekwetenschap was gaan studeren in Utrecht – het moet in 1976 zijn geweest – werd het opeens menens met Alice. Mijn goede vriend Henk Kuipers raakte tijdelijk in de ban van Carroll, waardoor ik kennismaakte met Martin Gardners Annotated Alice en natuurlijk ook met de dito Snark. Vervolgens ontdekte Henk in Vrij Nederland een oproep aan Carroll-liefhebbers, wat ertoe leidde dat wij naar Fleerde in de Bijlmer togen en daar Casper Schuckink Kool en een handvol al bijna even schilderachtige geestverwanten leerden kennen.
The rest is history. Nou ja, wat betreft het Lewis Carroll Genootschap dan.
In die tijd had ik aspiraties als striptekenaar en illustrator, en leverde in die hoedanigheid ook enige bijdragen aan de Wauwelwok. In diezelfde tijd zette ik me op een gegeven ogenblik aan het illustreren van de Snark – een experimentele bezigheid, omdat ik niet zo bedreven was in het werk en met kleur en nog nooit had geaquarelleerd. Een jaartje later maakte ik ook tekeningen bij Jabberwocky (beide werkjes zijn te bekijken op mijn website*).
Een ander project van het LCG, dat voor mij uiteindelijk ingrijpender gevolgen zou hebben, was het plan om met zijn allen een vertaling van de Snark te maken. Helaas stierf de onderneming een stille dood, het resultaat van te veel hoofden, te veel zinnen en het onverwachts verschijnen van twee andere Snark-vertalingen. Maar mijn fascinatie voor het verschijnsel vertalen (wie weet voortgekomen uit die voorlees-impromptu’s van mijn ouders) was daarmee wel wakker gekust.
Het Genootschap dutte op een gegeven moment in, maar ik heb sindsdien altijd contact gehouden met Casper, die uiteraard mijn belangstelling voor Carroll-zaken onverflauwd wakker heeft gehouden.
Jaren later deed ook mijn vertaaldrift zich weer gelden, toen ik op een ledig moment uit eigen beweging begon met het vertalen van Gormenghast, een lijvige trilogie van Mervyn Peake, tevens bekend als Carroll-illustrator, die hierin ook verscheidene nonsensgedichten heeft verwerkt. Het boek werd uitgegeven, en verbazend genoeg volgden hierop mettertijd meer opdrachten, zodat mijn aanvankelijke hoofdbezigheid als recensent van klassieke muziek intussen wat overschaduwd is geraakt door mijn activiteiten als vertaler.
Misschien zou dat hoe dan ook gebeurd zijn. Maar het moge duidelijk zijn dat het Lewis Carroll Genootschap mijn levensloop beslissend heeft bijgebogen.
En in die lange bocht draag ik nog steeds het stil verlangen mee om ooit Phantasmagoria te vertalen, al ben ik ervan doordrongen dat dat aan het onmogelijke grenst.
* Links:
[print_button]