Phlizz
Online magazine van het Lewis Carroll Genootschap
In het kader van: al van enige tijd geleden, maar door een redactielid ergens opgepikt, bij een antiquaar, op televisie, na bibliotheekdwalen of anderszins, en interessant voor nu bevonden.
In het hoofd van Marieke Nijmanting (psycholoog, econoom, (hypno)therapeut, productief auteur van fictie en non-fictie, én beeldend kunstenaar) moet er voortdurend een groepsgesprek gaande zijn tussen zo’n beetje alle klassieke personages uit de (westerse) literatuur. Figuren uit sprookjes, mythes, Shakespeare en andere erkende Engelstalige meesters, de grote Russen, ….. Als ze een toneelstuk schrijft over Anne Frank, doen ook de figuren uit Annes boeken mee. In therapieboeken gebruikt ze kunstwerken en literatuur als casussen.
Het lekkerste zooitje lijkt Om op te vreten (2016) waarin een heel legertje bekenden opduikt, zoals Cyrano de Bergerac, Medusa, Casanova, Sweeny Todd, Narcissus, Carmen en Dorian Gray. Als je ze een beetje kent, kun je zelf al wat combinaties ontdekken.
Het is dus niet vreemd dat in de twee toneelstukken die hieronder aan de orde komen, Alice kan rondlopen in Burnetts Geheime tuin gesitueerd in Tjechovs Kersentuin of dat personages uit de Alice-boeken in een psychiatrische instelling tot leven komen in het hoofd van een patiënt en daar bij voorbeeld met ‘Hamlet’ aan de praat raken.
De geheime kersentuin (2017)
Zoals de titel laat zien, is de basis voor dit stuk de vermenging van twee klassiekers: Anton Tjechovs toneelstuk De Kersentuin (1904) en Frances Hodgson Burnetts De Geheime Tuin (2011) [*]. In beide boeken gaat het om een bedreigde tuin. Een ‘gewone’, de kersentuin, die gekapt dreigt te worden om plaats te maken voor dasja’s (buiten/vakantiehuizen), en een ‘magische’, een ommuurde rozentuin, waar ruimte is voor aandacht en liefde voor de natuur.
De twee verhalen hebben niet alleen een tuin gemeen. Ook speelt erin de tegenstelling tussen de zakelijke, materialistische wereld en de natuur.
Nijmanting brengt diepte aan in deze vermenging door nog een paar, in sommige opzichten sterk verwante, klassiekers te gebruiken, vooral die waarin (ook) volwassen worden en de tegenstelling volwassenen – kinderen centraal staan: Peter Pan ([1904]1929) van James Matthew Barrie, Frederik van Eedens De kleine Johannes (1887) en de twee Alice-boeken (1865 en 1871) van Lewis Carroll. Ze hebben ook verder elementen gemeen. Ze zijn allemaal een lofzang op de magie of het gebruiken van je fantasie. Met ook een stukje (afgesloten) natuur, zoals de tuin bij Alice.
Als er sprake is van een bedreiging, dan heb je echte, klassieke schurken nodig. Uit Peter Pan haalde Nijmanting het personage Haak, en voor de andere gebruikt ze de iconische bedrieger Reynaert de vos. Vooral de laatste vertegenwoordigt hier de onbetrouwbare en keiharde grondontwikkelaar.
Het verhaal
(ik vertel dit vrij uitvoerig na, om de grote rol van de Alice-verhalen te kunnen laten zien)
Fris is met zijn kleinzoon Johannes in afwachting van de thuiskomst van mevrouw Ljoebov en haar dochter Alice, ooit speelkameraad van Johannes. Fris vertelt mevrouw meteen dat de zaken er heel slecht voor staan, dat het landgoed geveild gaat worden. De kersentuin wordt bedreigd. Johannes vertelt dat er bij de buren een nieuw meisje is komen wonen: Mary, van wie de ouders zijn overleden. Veel te doen heeft ze daar niet, haar neefje Colin zit alleen maar achter de computer. Ze gaat wel veel met Johannes om. Samen hebben ze een geheime tuin gevonden, maar ze kunnen er niet in: ze zijn te groot. Ondertussen ‘adviseert’ Reynaert Ljoebov.
Alice ontdekt zelfstandig, maar ook een beetje dankzij ‘Konijn’ Fris, de geheime tuin. Een slok uit een Drink mij-flesje zorgt ervoor dat ze binnen komt, na een val en wat gemijmer over of alles nog normaal is en zij nog hetzelfde als gisteren. Ze ontmoet ons bekende personages als Rups en Mad Hatter. Mad Hatter (veel bekend werk hier uit de ‘theevisite’) wijst haar waar Peter Pan woont, net zo getikt als de rest van iedereen in de tuin. Na de (geen) thee stapt ze op en komt ze Peter Pan tegen. Dankzij de pot met koekjes komt Alice weer terug in de gewone wereld.
Ook Johannes en Mary kunnen dankzij een slok uit het flesje de tuin in, en ontmoeten daar meteen twee met de steeltjes aan elkaar zittende pratende reuzenkersen, Humpty en Dumpty, die waggelen als een ei. Het levert erg leuke discussies op, zoals die hieronder:
Dumpty: Zeg, wie zijn jullie eigenlijk?Johannes: Ik ben Johannes.
Dumpty: Johannes hoe?
Johannes: Is Johannes niet voldoende?
Dumpty: Zeker niet. Wij heten toch ook Humpty Dumpty.
Johannes: Maar jullie zijn met z’n tweeën.
Dumpty: Al waren me met zijn tienen.
Johannes: Oké, oké, nou in dat geval zijn wij Johannes en Mary.
Dumpty: En hoe heet zij?
Mary: Ik ben Mary.
Dumpty: Dus jullie hebben dezelfde naam?
Johannes: Nee, ik alleen heet dus Johannes.
Dumpty: Johannes hoe?
Johannes: Pfff… even kijken. Nou ja, mijn opa noemt mij ook wel eens
Kleine Johannes
Dumpty: Ah, kleine Johannes. Waarom zei je dat niet meteen?
[….]
Dumpty: En wie ben jij, als ik vragen mag?
Mary: Ik heet dus Mary.
Humpty: Wat een stomme naam. Wat betekent het?
Ze gaan aan tafel voor de thee. Hier even de bekende discussie over dromen of echt bestaan. Bij het Johannes-personage past dat hier ook een discussie komt over de hoge positie van de mens t.o. de dieren: Wij staan bovenaan de ladder, zegt Mary. ‘Welke ladder? Waar?’vraagt Humpty. Mary: “Bij wijze van spreken, natuurlijk. Ziet u, wij begrijpen dat verschil, tussen letterlijk en figuurlijk’. Humpty en Dumpty moeten onbedaarlijk lachen om dat bovenaan staan.
Dan eten ze taartjes.
Mary komt de Hartenkoningin tegen, die een flamingo onder haar arm heeft en daarmee aan het meppen slaat. Zij en Johannes nemen gauw een koekje.
Terug luisteren ze een gesprek af tussen een zekere Haak en Reynaert. Die willen niet alleen de kersentuin wegzagen, maar zijn nu ook op zoek naar de geheime tuin. Ze willen van de geheime tuin een pretpark maken. Johannes en Mary alarmeren iedereen, waardoor Alice dus Mary ontmoet. Archibald en Ljoebov (immers volwassenen) geloven niks van die geheime tuin, oftwel: de kinderen moeten het gevaar afwenden.
Bij de aktievergadering in de geheime tuin duurt een gesprek soms even wat lang omdat Rups, Mad Hatter en Humpty en Dumpty alles letterlijk nemen. Het belangrijkste gevaar schuilt nu in het feit dat de twee schurken op het kadaster in de computer de locatie van de geheime tuin gaan vinden. Colin moet dus ingeschakeld worden, komt-ie meteen uit zijn isolement. We krijgen bijna even een proces (Peter Pan zou de taartjes gestolen hebben), maar daar is nu geen tijd voor.
Later mag het dan toch, met veel bekende geintjes uit Wonderland. Men besluit tot een winnaarswedstrijd, waarbij iedereen wint. Alice heeft gelukkig snoepjes bij zich, zelf krijgt zij haar eigen vingerhoed.
Het huis van Ljoebov wordt verkocht, de kersentuin zal omgehakt worden, daar was niks aan te doen. Maar verder zijn er enkele echt happy endings.
Veel Alice
De spanningsboog mag dan gehaald zijn uit de twee boeken die in de titel zitten, je ziet aan het verhaal dat er bijzonder veel gebruikt is uit de twee Alice-verhalen. Ook in de scène, vlak voor het slot, waarin het volwassen-wordenmotief wordt afgerond, speelt Alice een cruciale rol. Peter Pan gaat de groep verlaten, want anders zal hij naar school moeten, enz.
Alice daarentegen wil wel graag volwassen worden, maar dan op een leuke, soort halve manier, want: ‘Ik word groot en ook weer klein, steeds weer’.
Nijmanting maakt volop gebruik van kleine overeenkomsten tussen personages uit en elementen van de gebruikte verhalen. Zo combineert ze bij voorbeeld mooi het motiefje van de vingerhoed dat voorkomt in het Alice- en het Peter Pan-verhaal.
Op de cover, de illustratie is van de auteur, zien we Alice’ Konijn (die ook Fris is: hij krijgt vrij snel in het stuk oren op) gebruikt worden als kapstok, met daaraan allerlei elementen uit het verhaal/de gebruikte verhalen.
Een bijzonder aardig, en hier en daar erg geestig stuk voor het jeugdtheater, dat enkele klassiekers intelligent vermengt en, soms wat gemakzuchtig maar meestal geslaagd Wonderland, en Spiegelland gebruikt.
Voor volwassenen bestemd is het toneelstuk
Gekkenhuis, to be or no to be (2019)
Het centrale personage, de psychiater Tecla, heeft net haar afscheidsborrel achter de rug. Nog altijd woedend om haar vervroegde ontslag, zit ze er nu helemaal doorheen: na 25 jaar trouwe dienst wordt er van haar afscheid genomen meteen met de kerstborrel mee. Ze scheldt de directeur Philip de huid vol. Hij probeert haar te sussen en verwijt haar dat ze te veel tijd voor praten met de patiënten heeft genomen, in plaats van een en ander te delegeren. Tecla verschanst zich vervolgens in de ziekenhuiszaal van het oude gebouw dat plaats heeft gemaakt voor een peperduur nieuw.
Na enige tijd komt er een oud-patiënt binnen, Giel. Hij mist haar en vooral zijn, door haar weggetherapiede oude vrienden: Mad Hatter, Hartenkoningin, Rups en Wit Konijn. Gelukkig verschijnen ze nu weer. Later komen ook Hamlet en Tankman (die van het Tienanmenplein, 1989) binnen, zij en Giel kennen elkaar nog van de therapiegroep.
Tecla verandert door de gesprekken met haar vroegere cliënten. Aanvankelijk probeert ze zich om te vormen tot een soort profiterende alma mater. Vooral door de intelligentie van Hamlet, wordt ze echter aan het denken gezet. Kennelijk moeten ze naar een nieuw denkkader binnen de gezondheidszorg. Daarin is degene die traditioneel gek genoemd werd veel normaler dan we altijd vonden.
Uiteraard heeft dit te maken met het met pensioen gaan (en wellicht ook met de radicale manier waarop dit gebeurde). Was dat toewerken naar terugkeer naar de ‘gewone’ werkelijkheid met haar patiënten nou wel zo goeie aanpak? Ze besluit dat ze in deze wereld niet meer wil zijn (zie de titel) en samen met de anderen een nieuwe realiteit te creëren.
Hiermee wijst ze vooruit naar de radicale daad die ze in het slot zal stellen. Met haar ‘dood’ (ze laat zich smoren met een kussen door Tankman, de enige die dat aandurft, die daarmee een nieuwe heldendaad verricht) treedt ze toe tot de wereld van de zogenaamd gekken. In die wereld zal ze Alice zijn, op wie Giel altijd gewacht heeft.
Naast de discussie over gewoon tegenover normaal is er nog veel Alice in de tekst. Het allemaal gek/getikt zijn komt hier uiteraard voortdurend aan de orde: Hamlet: Hoezo ben ik gek? Tecla: Dat moet wel, anders was je hier niet.’ Hamlet: ‘En waarom ben jij gek?’Tecla: ‘Anders zat ik hier nu niet.’(p. 93)
En dan natuurlijk de personages uit Wonderland die met Giel op het toneel staan: Mad Hatter, Rups, Witte Konijn, Hartenkoningin en de teksten die naar hen verwijzen. In veel discussie komen we verwijzingen tegen. Philip: Wie ben jij eigenlijk?’ Giel: Dat weet ik zelf nauwelijks meneer. Al weet ik wel wie ik was, maar ik vermoed dat ik intussen veranderd ben.’(p. 137). Deze discussie zit in een heel geestige scène getiteld Theevisite, waarin Giel Philip niet alleen klemzet met therapeutentaal maar ook met gesouffleerde zinnetjes van Mad Hatter of uit de theescène uit Wonderland.
Ook verderop veel teksten die verwijzen naar of komen uit Wonderland. ‘Tja, ik ben gegroeid en gekrompen en weer gegroeid en gekrompen’(Giel, p. 184). Rups: ‘Welke kant je op moet hangt af van waar je naartoe wilt’. Giel: ‘Maar dat kan me niet schelen. Het maakt me niet uit welke kant ik op ga. Zolang ik maar ergens kom.’ (p. 185). Het typische, leuk terugkerende therapiezinnetje ‘Hoe denk je er zelf over?’ past naadloos in een gesprek zoals met Rups.
Op de fraaie cover, illustratie van de auteur, zien we wellicht Tecla, ingesnoerd als psychiatrisch patiënt met een buitengewoon zielig feestballonnetje.
Opnieuw een geslaagd stuk. Een tikje inkopperig en cliché is in het begin de confrontatie Tecla – Philip. De hardwerkende figuur op de vloer tegenover de alleen aan geld en status denkende directeur, met z’n kleine pikkie. Datzelfde geldt voor de relatie die Tecla heeft met haar dochter. Die neemt voortdurend de telefoon niet op. Op een paar plekken krijgen we te horen dat Tecla er eigenlijk vooral voor haar patiënten was en haar dochter emotioneel verwaarloosde.
De vraag: wie of wat is nu eigenlijk normaal? is heel vaak gesteld, ook in de literatuur en op toneel. Maar Nijmantings intelligente aanpak is origineel, met een, net als in De Geheime Kersentuin, handige en hier en daar geestige inpassing van enkele literaire klassiekers. Met een stevige rol voor Wonderland.
In haar eigen boek waarop dit toneelstuk gebaseerd is: Confiteor, ik beken (2015). komen de personages uit Wonderland overigens niet voor; daarin heeft Giel andere stemmen in zijn hoofd. De verandering brengt humor in de tamelijk zware stof.
Creatieve therapie (2008)
Zoals gezegd, ook in non-fictie maakt Nijmanting gebruik van literaire teksten. Een mooi voorbeeld daarvan is te vinden in het boek Creatieve therapie. Hierin gebruikt ze als casus een tekst met een aantal Alice-elementen.
Nijmanting definieert reatieve therapie meteen in de eerste alinea: ‘een handelingsgerichte vorm van psychotherapie, waarbij de cliënt tot rust, expressie, inzicht en transformatie komt door middel van het werken met creatieve middelen’ (p.7). Het boek heeft voor de gestelde doelen een stevig aantal oefeningen en technieken, die staan steeds op de rechterpagina. Alle linkerpagina’s zijn gereserveerd voor een doorlopend verhaal, een echte casus, met als hoofdstukken bovengenoemde vier, aangevuld en afgesloten met het hoofdstuk ‘Passie’ waarin het hoofdpersonage gemotiveerd, gelouterd en met redelijk vertrouwen terugkeert in het, zullen we dan maar zeggen, gewone leven. In het verhaal komen enkele oefeningen voor die op de rechterpagina’s worden beschreven, zoals het schrijven van een brief, een collage maken of iets uit-acteren of uit-zingen.
Hoofdpersoon is Ally, in de woorden van de auteur: de cliënt der cliënten. Haar problemen moeten immers enigszins herkenbaar zijn voor meerdere mensen. Voor een aardig deel is ze ook gebaseerd op Alice uit Alice in Wonderland, zoals al een beetje te zien is aan haar naam. Je ziet het ook aan de constructie: afdaling – ontmoeting met in de ogen van Ally bijzondere en soms ook licht getikte mensen – terugkeer in de bovenwereld.
Vooral in het begin zijn er volop verwijzingen naar de Alice-boeken. Ally is in een impuls weggevlucht van haar doodse bestaan op een advocatenkantoor en haar saaie verloofde Rogier, naar Parijs. Ze weet niet wie ze op dit moment eigenlijk is. Ze zou willen krimpen, krimpen tot niets, willen verdwijnen, een eigen ei in. Ze wordt op haar wenken bediend. In ‘Parijs’ daalt ze, in een soort val na het drinken van een drankje en het eten van een raar cakeje, met een soort helper, de kunstenaar Jean-Pierre, af naar de atelierkelders. Ze blijkt daar al aangekondigd te zijn, als ‘het meisje met de dip’. In de tuin kan ze meteen aan de bak: met het rood verven van zwarwitte klaprozen. Ze vindt het er heerlijk. Maar ze moet verder.
Ze komt in nog drie ‘ateliers’, in die stukken zijn de verwijzingen schaarser. In het tweede gaat ze eerst letterlijk door de stront om vervolgens, schoongedoucht, al haar ellende (met heel veel tranen) eruit te gooien tegen de sympathieke beeldhouwer. Deze Henry blijkt ook verrassend goed in staat met klei Rogier, haar moeder en haar (zeer dominante) vader uit te beelden. Vader blijkt haar artistieke aspiraties doeltreffend de grond in geboord te hebben, en kreeg haar zo gek rechten te gaan studeren. Ze schrijft hem en Rogier een brief. De brief aan vader verscheurt ze later, die aan Rogier steekt ze door een rooster van een metrostation, waarbij ze nog even probeert twee meisjes hulp te laten halen. Dat lukt niet, onder andere doordat ze in hun logica erg lijken op de Tweedles.
In een volgend atelier, tevens stadium 3: Inzicht, werkt Ally, dankzij de geraffineerde aanpak van drie collagekunstenaressen, aan een collage van de vrouw die ze zou willen zijn. Eerst moet ze daarvoor ‘uiteen vallen’. Dan kan ze verder, naar het theater, waar ze moet leren met publiek omgaan. Anders kan ze immers niet terug de wereld in. Rogier komt een paar keer langs om te kijken ‘of ze er al klaar voor is’. Het kan pas als Ally een herinnering van zichzelf als sterke vrouw geacteerd heeft en een aangepast lied (een feministisch gemaakte ‘I’m every woman’ van Whitney Houston) heeft gezongen. Vlak voordat ze naar boven gaat, komt ze in een winkeltje met kunstenaarsbenodigdheden en kunstwerkjes….
Een happy én een open eind.
Illustratie (van de auteur) bij hoofdstuk 4: Transformatie
Het zal duidelijk zijn dat het verhaal van Ally een beeld geeft van in therapie gaan/opgenomen worden, het diepe in moeten, het oproepen van de oorzaken van de ellende, het inzicht, het werken aan het herstel en het weer ‘boven’ komen. Het boek gaat over het inzetten van creatieve middelen, maar Nijmanting gebruikt daarbij dus ook een oud motief: het onderdrukken van een artistieke geest. In dit geval door een dominante vader, en wellicht ook een partner die er niet veel oog voor heeft. Het slot suggereert dat Ally uiteindelijk toch zal toegeven aan de roep van het kunstenaarschap, waarbij het niet zeker is dat er nog een plekje is voor Rogier.
De fantasie die hierbij hoort, is ook lekker bekend: Parijs, het artistieke centrum! Nijmanting doet niet veel moeite dit ‘Parijs’ heel erg aan te kleden, met namen als Jean-Pierre en Henry en een metro. Wel erg leuk gedaan is de setting in de kelderateliers als Carrolls onderwereld: een knipoog naar de beroemde Parijse Catacomben. De figuren die Ally tegenkomt, zijn wel een stuk aardiger dan de personages uit Wonderland. Op de eerste na, dat is een behoorlijk chagrijnig type, dat haar venijnig ‘schijnheilig konijn’ noemt en haar aan het werk schreeuwt. Ze zeggen ook voortdurend tegen Ally dat ze de weg niet weten (zie Alice), maar ondertussen helpen ze haar wel verder. Evengoed wil ze, net als Alice, weg uit het ondergrondse.
Alice lijkt, al met al, een personage dat Nijmanting met liefde een rol geeft in haar boeken, met interessante resultaten. Wie weet, gaat ze haar ook nog een keer gebruiken in haar beeldend werk.
Marieke Nijmanting heeft op bijna al haar vakgebieden gepubliceerd. Voor een compleet overzicht, ook van haar beeldend werk, zie: www.nijmanting.nl
[print_button]