Scroll Top

Alice, Frida en Maria

Phlizz

Online magazine van het Lewis Carroll Genootschap

Alice, Frida en Maria

Vorig jaar, op het symposium in Zaltbommel, was Maria Kager te gast. Haar debuutroman De buitengewoon geslaagde opvoeding van Frida Wolf is inmiddels alom bejubeld en bekroond. De reden voor haar aanwezigheid was dat ‘onze Alice’ veel in deze eersteling te vinden is. Vaak letterlijk geciteerd waarbij Wonderland en Spiegelland genoemd worden maar ook, vermoedelijk, verstopt in passages, in een enkele zinsnede of achter een enkel woord. Natuurlijk zijn de cryptische niet ‘bewijsbaar’ en de aannemelijkheid zal per geval verschillen. Een boek lezen met Wonderland en Spiegelland in je achterhoofd is niet de beste manier om van literatuur te genieten maar ik heb het vaker gedaan en kort geleden schreef iemand nog dat eigenlijk in elk goed boek ‘Alice’ wel te vinden is, dus kan ik tóch mijn ogen daar niet meer voor sluiten. 


Frida Wolfs ‘wonderland’ heeft 12 hoofdstukken
De beide ‘landen’ van Alice hebben elk ook 12 hoofdstukken; zou dit toeval zijn en al een voorbeeld van verkeerde duiding? De inhoud van de hoofdstukken laat geen overeenkomsten zien. Maar eerst een korte beschrijving van het verhaal. Frida is enig kind. De vader is gevangenisdirecteur, de moeder psycholoog met (soms) praktijk aan huis. Zij gaat op in haar werk en heeft meer problemen met het ‘opvoeden’ van haar man dan met haar dochter. Vader is in veel opzichten gestoord, een karikatuur maar ook iemand die je blijft verrassen, soms geestig maar vaak tegenstrijdig op het zielige af. Door het spel met de fictie, echt en niet echt gebeurd, en het ‘meegenomen worden’ in het verhaal, verweven de gebeurtenissen zich en wordt het soms zo ‘echt’ dat je je kunt gaan ergeren aan directeur Wolf. Zijn omgaan met (huis)dieren, zijn kleptomanie (hij leert Frida zelfs ook hoe ze handig kan stelen in winkels), zijn visie op moordenaars en het gevangeniswezen… Hij plast in de wasbak, hij is een comadrinker, hij zou willen dat hij zou willen stoppen met roken, hij geeft Frida en haar Friese vriendin Rimade een cursus zelfverdediging met een groot, vlijmscherp keukenmes, en zo voort.

De beroemde koepelgevangenis speelt een belangrijke rol. Vooral hoofdstuk 2 en 3 gaan over “Misdaad en straf” en over de ‘Haarlemse koepel’. Hoofdstuk 3 is zeer uitgebreid van voetnoten voorzien waarin de ideeën van de architecten, vader en zoon Metzelaar, uit de doeken worden gedaan. Zo speelt de schrijfster met haar romanbouwwerk: voetnoten, wisselingen van tijd en perspectief, hoofdstukken met genummerde paragrafen of als een dagboek met datum. In het interview op het symposium vertelde Maria hoeveel moeite ze moest doen om met name dat ‘voetnotenverhaal’ op deze manier in het boek te behouden.

Van een begrafenis komt een begrafenis: onderweg naar Frankrijk  krijgt de familie een auto-ongeluk waarbij moeder omkomt. Frida zit dan net op de middelbare school. Zij is ernstig gewond, vaders verwondingen vallen wel mee maar zonder zijn vrouw blijft er elke dag minder van de persoon over. Hij geeft Frida eigenlijk veel te veel verantwoordelijkheden maar daaruit blijkt wel weer hoe sterk zij is, lichamelijk èn geestelijk. Prachtig realistische beschrijvingen van hoe er door medeleerlingen en leraren op de zich met krukken moeizaam voortbewegende Frida wordt gereageerd. Er gebeurt veel in de gymnasiumtijd van Frida: een rijkeluiszoontje vermoordt zijn vriendin (Frida’s vader probeert uit te leggen hoe erg dat voor zíjn ouders moet zijn), Frida wordt verliefd op een bijzondere jongen; de beschrijvingen van haar gevoelens zijn ontroerend mooi! Naast het huishouden en haar huiswerk heeft ze een baan in de pizzeria waar ze door de baas, Almidano (ook een personage in Ulysses van Joyce) belachelijk wordt behandeld. Vader Wolf heeft een pistool (zonder vergunning) en in een dronken bui en/of een nachtmerrie schiet hij bijna op Frida. Oma Wolf aan wie ook een steekje los is, overlijdt en er komen tantes op bezoek die eveneens niet ‘normaal’ zijn. Haar vader sterft en ze beschrijft hoe ze alleen, soms met vrienden onder wie haar Friese vriendin Rimade, het huis opruimt en herinneringen laat bovenkomen. De laatste drie hoofdstukken gaan over de studententijd, een reis naar Mexico en hoe Frida als moeder en zwanger van haar tweede kind nog één keer naar de gevangenis ‘moet’ om “dat kloterige Gouden Boekje” te schrijven. Het begin ervan lukt pas op de fiets terug en ze schrijft de eerste zin in haar notitieboekje nummer 42 (!).

”Ik kijk toch wel een beetje via boeken naar de wereld.” [1]
Een béétje (?) via boeken naar de wereld kijken, ja, dat zei Maria in september vorig jaar en dat trof me! In de opvoeding van Frida speelt de literatuur een ongelooflijk belangrijke rol; daar ligt een stukje autobiografie. Kager promoveerde in de literatuurwetenschap aan de Rutgers University in de Verenigde Staten. Frida’s vader houdt nooit op zijn dochter al op heel jonge leeftijd met wereldliteratuur te overspoelen en noemt haar “domme gans” als ze in groep 8 nog nooit iets van bijvoorbeeld Kafka gelezen heeft. Judith Eiselin noemde het boek in NRC van 24 februari 2024 “… dit met verwijzingen naar Alice in Wonderland doorspekte debuut.” Ze zijn er veel, die verwijzingen, maar bijna de hele wereldliteratuur -nou ja- passeert de revue. Ik kon het niet laten … heb die ook genoteerd voor zover ik ze herkende want er zijn vast veel meer verwijzingen zoals “Almidano”. Is “Uri” bijvoorbeeld, de jongen op wie Frida verliefd is, ook een personage van een bekende auteur? Wil de schrijfster dat we aan Barrie (Peter Pan in Kensington Gardens) denken omdat het schattige hondje van Frida Wendy heet? In Mexico woont Frida bij Lupita … lupus is wolf, dat geeft nogal te denken, maar ik ken geen auteur die een Lupita opvoert of ik moet al naar Kiplings Door wolven opgevoed … Raksha, de wolvin, een moederfiguur? … opvoeding? … buiten-gewoon!

Enfin, in een voetnoot zet ik de auteurs op een rijtje met tussen haakjes het aantal keren dat er naar verwezen wordt.[2] De náám Lewis Carroll komt maar één maal voor. Componisten, schilders, zangers en andere kunstenaars heb ik bijna allen buiten beschouwing gelaten. Het zijn bijna 50 auteurs van wie sommigen veel vaker dan één maal voorkomen; samen ruim 80 keer! ‘Literair doorspekt’ is de roman en niet alléén met ‘Alice’!

Evidente verwijzingen naar Alice
Maria Kager in een interview: “… slimme, onderzoekende, wat dromerige meisjes …” [3] ja, “die niet snel bang zijn en niet over zich heen laten lopen”, voegt ze eraan toe en Kager vertelt dat de persoon Frida deels op haarzelf is gebaseerd maar naast Alice ook op Scout uit To kill a mockingbird en Frankie uit The member of the  wedding.

De maker van alle vijf de prenten in dit artikel:
John Tenniel

p.55) Frida laat zich een keer opsluiten in een cel, als straf voorgesteld door haar moeder omdat ze weer gestolen heeft. “De cel stinkt naar pis. Je moet denken aan Haigha, uit Alice in Wonderland. ‘Was het leuk in de gevangenis, mijn lieve kind?’ vraagt Haigha aan Hoeda, waarop Hoeda begint te huilen. En Alice zegt: ‘Ik wil niemands gevangene zijn. Ik wil koningin zijn.’” Dit citaat is niet afkomstig uit Wonderland maar uit Spiegelland. Achterin de roman staat een verantwoording maar slechts met boeken over het gevangeniswezen; er staan geen verwijzingen naar gebruikte andere literatuur. Vermoedelijk citeert Kager uit de vertaling van Reedijk en Kossmann maar zoals zij het heeft overgenomen lijkt het één geheel te zijn. Ook dat klopt niet want de tweede zin is afkomstig uit de dialoog met de Witte Ruiter in hoofdstuk 8 van Spiegelland.

(p.76) Hansje is de dochter van de onderdirecteur en “Hun huis was precies hetzelfde als dat van ons, alleen was alles net omgekeerd (…) Iedere keer dat ik bij Hansje kwam stapte ik een spiegel binnen, zoals Alice in Achter de spiegel en wat Alice daar aantrof.” Evident, en nu waarschijnlijk, gezien de titel, een verwijzing naar de vertaling van Matsier?

(p.150) Frida’s moeder heeft soms een nies-aanval en haar vader reageert altijd erg onaardig. Dat doet Frida denken aan de situatie met de Hertogin in hoofdstuk 6 van Wonderland waarin zij een soort wiegelied voor de baby zingt en het kind vreselijk heen en weer schudt. “Wees streng voor uwen kleinen zoon / en sla hem als hij niest!” zijn de eerste regels bij Reedijk en Kossmann. Kager schrijft “tot” in plaats van “voor”, misschien heeft ze toch een andere vertaling gebruikt?

(p.266) Frida’s vader is inmiddels ook overleden en ze is af en toe wat spullen aan het opruimen; dat valt niet mee. Wat moet ik wegdoen en wat niet? Ze herinnert zich een Ierse roman waarin een sekte, een groepje dertigers “hun lot laten bepalen door boeken.” Vraag stellen, willekeurig boek pakken, openslaan, met de vinger ‘prikken’ en de regels die daar staan geven het antwoord. Frida doet de ogen dicht en pakt een boek uit de kast van haar moeder: Through the Looking-Glass! En ze heeft de bekende passage uit het gedicht “The Walrus and the Carpenter” ‘geprikt’ dat door Tweedledee wordt voorgedragen: “If seven maids with seven mobs / Swept it for half a year, / Do you suppose, “ the Walrus said, / “That they could get it clear?” / “I doubt it”, said the Carpenter, and shed a bitter tear.” Frida voelt dit als een bericht van haar ouders maar wat zou het precies betekenen? Moet zij, in haar ééntje, het huis helemaal opruimen en schoonmaken? Onbegonnen werk!

(p. 284) Spaanse les in Mexico, dat is vallen en opstaan en willen dat je Humpty Dumpty was, “die woorden kon laten betekenen wat hij maar wilde.” Mooi verbindt ze dit met de uitspraak van Wittgenstein: “De grenzen van mijn taal (…) zijn de grenzen van mijn wereld.” en vervolgens met de architect Metzelaar: “Ik bouw een huis van woorden, (…)”, een ‘taalwoning’, mooi!

(p.288/9) De flamingo. Frida is aan de kust in Mexico en ze zit bij vogelaars/vrienden achterin de auto. Plotseling zien ze een in de struiken verstrikte flamingo. De biologen kunnen de vogel pakken door een kledingstuk over zijn hoofd te gooien; hij verstijft. Frida moet hem op schoot vast houden … dat lukt niet al te best maar ze voelt zich net Alice en ze stelt zich voor hoe “het moet zijn om croquet te spelen met een flamingo als hamer,” een onmogelijke opgave en ze concludeert dat Lewis Carroll nooit een echte flamingo in zijn armen gehad kan hebben. Met opzet zo’n vreemde conclusie? In Wonderland is toch àlles mogelijk en val je van de ene in de andere verbazing? Dodgson zal zeker nooit een flamingo hebben aangeraakt!

(p.308/9) De vraag “Were you happy in prison, dear child?” (die niet in Wonderland staat) komt terug op pagina 308 en Frida vraagt zich af wie dat ook al weer tegen wie zei. Ze vertelt dat ze het boek vaak gelezen heeft, eerst in het Nederlands en later in het Engels, ze kent veel gedichten uit haar hoofd en zegt ze op als ze niet slapen kan. Ze had haar dochter Alice willen noemen maar haar man was ertegen omdat iedereen Alíes zou zeggen en ze had hem gelijk gegeven. Op bladzij 309 schiet het haar opeens te binnen: Hoeda vraagt het aan Haigha … “Of nee, andersom: Haigha vraagt het aan Hoeda. Ja, zo zat het.”

Ook op bladzij 309 schrijft ze dat haar opschrijfboekje “nummer tweeënveertig” is! Hét heerlijk raadselachtige getal van Carroll, maar dan vooral voorkomend in The Hunting of the Snark. In Wonderland bedenkt de Koning in de rechtszaak “Rule Forty-Two” en het getal komt verstopt voor als Alice in hoofdstuk 2 helemaal de kluts kwijt is en ook de tafels niet meer kent. Gardner legt in The annotated Alice uit hoe Alice’ manier van vermenigvuldigen op 42 uitkomt! [4]  Maar Kager doet er nog een paar schepjes bovenop: haar eerstgeborene droeg ze 42 weken en in haar favoriete Netflix-serie “24” duurt elke aflevering precies 42 minuten. Heeft Kager The Hunting of the Snark gelezen of heeft ze het getal rechtstreeks ontleend aan het boek van Douglas Adams, The Hitchhiker’s Guide  to the Galaxy? De keuze voor dit getal kan geen toeval zijn maar waarom? Alleen maar om de lezer erover te laten nadenken?

(p.325) Frida ervaart haar ouderlijk huis als heel klein wanneer ze probeert de oude spullen in gedachten terug te plaatsen. Ze passen niet, het is alsof het huis “één van Alice’ krimppillen heeft geslikt”. Komen er pilletjes in Wonderland voor? Wellicht in een vertaling die ik niet (goed) gelezen heb?

“De gevangenis van je dromen” is de titel van het laatste hoofdstuk. “Life, what is it but a dream” is de laatste versregel van het acrostichon aan het slot van de beide ‘Alice-boeken’. Tijdens haar pogingen tot het schrijven van een “Gouden Boekje” twijfelt Frida aan haar herinneringen. Al haar verhalen over de gevangenis …  wat als ze niet wáár zijn, niet ècht? “Wat als je jezelf óók verzonnen hebt? Wat als je helemaal niet bestaat?” Nee, dat kan niet want ze constateert dat er speculaas- en broodkruimels liggen van de boterham die ze gegeten heeft en die kruimels zijn echt … en de baby schopt in haar buik. “Als de baby echt is, ben jij het ook.” Deze scène roept onmiddellijk het gesprek op tussen Alice, Tiedeldie en Tiedeldom (Reedijk en Kossmann) waarin Tiedeldie stelt dat Alice alleen maar bestaat in de droom van de Koning. “Je weet best dat je niet echt bestaat.”, voegt Tiedeldom even later eraan toe. Tóch ontstaat er enige twijfel bij Alice en ze begint te huilen met ‘in haar ogen’ echte tranen waarvan de echtheid ook betwist wordt door Tiedeldom.

“De gevangenis van je dromen” … raak je in of door je dromen gevangen? Zijn je dromen daar opgesloten? Ben je in je dromen in de gevangenis, als echte gevangene, even voor straf door je moeder bedacht, als nieuwsgierige leerling van groep 8 voor je spreekbeurt of later, voor het schrijven van dat “Gouden Boekje”? Wat is verzonnen, wat is gedroomd, wat was echt? Máken je dromen de gevangenis? Was de onderaardse gang ook een droom en ben je via die gang in die wondere wereld terechtgekomen, Frida, Alice?

Niet evidente verwijzingen

“Wie ben ik met zo’n vader”?, vraagt Frida zich af en ik zou eraan willen toevoegen ”en met zo’n moeder”, want één van haar patiënten bijvoorbeeld mag niet weten dat zij moeder is, Frida mag zich niet laten zien en moet zelfs speelgoed afstaan. Alle uitspraken zoals “Als ik dingen in het Hebreeuws zei, was ik iemand anders.”(228) zou je eens op een rijtje moeten zetten en kijken hoe je taal je identiteit vormt, van Frida èn van Alice. Zoeken naar identiteit en de vraag naar wie je eigenlijk bent, is op zichzelf natuurlijk geen verwijzing naar Alice. Of in dit geval juist wel? Er wandelen geen vaders en moeders in Wonderland of Spiegelland, en Frida dacht toen ze heel jong was, dat kinderen zonder ouders ook gevangeniswezen konden zijn. Na haar moeders dood was ze “Een gevangenis-half-wees.”

De verpleger in het ziekenhuis in Frankrijk heet Bruno. Carroll heeft later twee dikke boeken geschreven met Bruno in de hoofdrol.

Tijdens het opruimen van het ouderlijk huis vraagt Frida zich af waar te beginnen (263). In het laatste hoofdstuk moet ze denken aan een filmpje op YouTube van Muriel Spark die over het schrijfproces vertelt: “Ik begin bij het begin”. Tja … “Begin bij het begin”, spreekt de Koning als het Witte Konijn vraagt: “Waar zal ik beginnen, Majesteit?”.

In Mexico bekruipt haar af en toe het akelige gevoel dat ze niet weet wat ze met haar leven moet, welke kant ze op moet. Alice vraagt aan de Cheshire Cat welke kant ze op moet; deze dialoog is misschien wel de meest geciteerde passage uit Wonderland! Frida heeft het gevoel dat ze voor de belangrijkste beslissing van haar leven staat en dat déze keus de rest van haar leven zal beïnvloeden. Deze associatie ligt op zichzelf al voor de hand maar wordt versterkt door de opmerking van Cat: “We’re all mad here.” Ja, papa is knettergek, zijn moeder en zusters ook, de Italiaan van de pizzeria, enkele ernstige criminelen aan wie Frida wordt voorgesteld of over wie haar vader empathisch vertelt. (Eén ervan ziet eruit als een walrus(!) (157).

Van Bas Savenije kreeg ik een lijstje met ‘niet bewijsbare’ associaties en hij noemt tante Zeta een “typisch Wonderland-figuur”. Ook oma Wolf in haar overdreven uitspraken tegen Frida. Bijvoorbeeld dat moeder Wolf Frida zou vermoorden als Frida zou verklappen dat oma van de schommel was gevallen. Veel volwassenen worden beschreven als absurde figuren: (81) ‘Wat we haar ook vroegen, het antwoord was: “Geen sprake van.”’ Woordspel is er niet weinig zoals het hierboven genoemde “gevangeniswezen” maar ook vader Wolfs selectieve schoonmaakobsessie met de “kruimeldief”, die hijzelf is, en waarvan hij er drie heeft gekocht als de stofzuiger het begeven heeft. Figuurlijke betekenissen letterlijk opvatten: “het een plekje geven” (het sterven van de moeder), “Ik kan je wel opeten.” en een heel Carroll-achtige: ‘“Ik heb nog met Piet gelopen,” fluistert ze. “Waarheen?”, vraag ik.’ En er zijn meer momenten waarop je aan Carroll of Alice moet denken: (21) “De beginselen van de logica.”, (46) “Voor alles heeft hij een regel verzonnen.”, (51) “Heb je wel eens een normaal mens ontmoet?”, (93) “Is dat normaal?” (…) “Wat is normaal?” en (98/99) het “Logigram: Makkelijk weg!”.

De buitengewoon geslaagde opvoeding
“Je zou er niks van krijgen, Frida, als je eens een boek open zou slaan.” zegt (de grote, meestal quasi boze) opvoeder Wolf (228). Opvoeden en boeken, kinderen boeken laten lezen met een doel, dat doen we. Dat is goed voor hun taalbeheersing en daar léren ze van, zeggen we. Wat doet de Donald Duck met kinderen, wat deden en doen dus nog steeds die ‘gouden’ boekjes? Daarover zijn boeken volgeschreven. Religie, normen en waarden, oorlog en vrede, waarheid en leugen, ongeluk en geluk … wordt de wereld beter van die boeken? Wie weet? Wat ik wel weet is dat Charles Ludwidge Dodgson, Lewis Carroll, twee boeken heeft geschreven ‘die niet wilden opvoeden’. Hij wist wat van waarde is in het leven en dat kwam misschien niet overeen met hoe hij behóórde te leven, met de régels. Met zijn twee boeken stap je met Alice even in een andere wereld waar alles mogelijk is. Maria Kager doet dat ook met Frida als ze haar in haar fantasie door de geheime gang naar die andere wereld laat gaan. Daar is het ook vol van raadsels en geheimen, niet alleen voor haar maar ook voor ons, net als bij Carroll! Is het bijvoorbeeld dezelfde cel waarin ze haar door moeder bedachte straf moet uitzitten en waarin ze later haar Gouden Boekje probeert te schrijven? Bijna dezelfde vreemde tekst staat boven het bureautje in de muur gekrast! Het raadsel van “the raven and the writingdesk”?

Frida heeft dus heel veel gelezen en als je leest wat er achterop de roman staat, kun je niet meer ‘onbevangen’ lezen. Zeker niet wanneer je je voorgenomen hebt op ‘Alice’ te letten. Frida móet wel literatuurwetenschapper worden; ze heeft zelf een overdosis letteren gehad en wil dat de lezer ook ‘verslaafd’ raakt. Frida is Maria geworden en Alice was erbij. Maria weet heel veel en dat doet me denken aan het mooie gedicht van Ed Leeflang “Beheersing van de spelling…”, dat eindigt met: “dat wie meer weet meer ziet, zich / makkelijk verwondert, meer betreurt / en meer geniet. Wie durft te kennen / het gruwelijke in, heeft met meer / reden lief.” [5] Afgezien van enkele Carrolliaanse parodietjes komt er weinig of geen poëzie in de roman voor. Hoeveel van de auteurs naar wie wordt verwezen zijn ook díchter?

Vader Wolf zegt (168): “Volgens mij heb jij een buitengewoon geslaagde opvoeding genoten.” Prachtig om op zo’n manier de titel van je boek te laten ontstaan. Dat is spel, ook iets wat Carroll kon bedenken en zeker zou waarderen. En wie heeft niet onmiddellijk bij het lezen van de titel aan Betje Wolff gedacht, De proeve over de opvoeding, aan de Nederlandsche moeders uit 1780? Ik denk dat Wolfs en Wolffs pedagogiek nogal verschilt en dat er geen opzettelijk bedoeld verband is. Frida is een hoog opgeleide vrouw geworden, een slimme, onderzoekende, misschien wat dromerige vrouw, die niet snel bang is en niet over zich heen laat lopen, ja, om haar eigen woorden maar even te gebruiken. Dankzij haar opvoeding?

Vader Wolf zei altijd dat je de crimineel wel uit de gevangenis kunt halen maar nooit de gevangenis uit de crimineel. Is dit een variant op het lied Speeltuin, van Borsato waarin hij zingt dat je een kind wel uit een oorlog kunt halen maar de oorlog nooit uit het kind? De gevangenis gaat ook nooit uit Frida en zelfs haar dochtertje speelt al ‘gevangenisje’; het zit in haar dna! Onbevangenheid komt nooit terug als je de èchte ‘grote mensenwereld’ hebt leren kennen. Alice wandelt in een ‘non-sens-wereld’ en we hebben haar niet leren kennen als puber, adolescent of volwassene en ondanks alle idiote ‘grote mensen’ die zíj tegenkomt blijft zij gelukkig ‘onbevangen’ … mooi woord trouwens!


Noten
[1] Letterlijk door mij opgeschreven tijdens het interview in Zaltbommel.
[2] Hughes, Grimm, Andersen, Yeats (3), Dickens (3), Dostojewski (2), Nabokov (3), Seneca, Eliot, Schopenhauer (3), Horatius, Nietsche (2), Heidegger, Kafka (6), Larkin, Catullus (6), Furlong, Proust  (8), Seth, West, Svevo, Elsschot, Joyce (5), Mann (2), Sontag, De Beauvoir, Salinger, Bernlef, Freud, Cervantes, Auerbach, Bakhtin, Fuentes, Llosa, Cortázan, Borges, Wittgenstein, Neruda, Paz, Hoffmann, Boetius, Wilde, London, Gramsci, Foucault, Aristoteles, Sacks, Blyton, Vandersteen
[3] Daniëlle Bronsgeest; “Dat mijn roman straks echt in de winkel ligt, is onwerkelijk”. Https://www.zin.nl/2024/01/18/schrijver-maria-kager/
[4] Martin Gardner, The Annotated Alice, p.38, Penguin Books, Harmondsworth, 1978.
[5]  Ed Leeflang, Op Pennewips plek, Groningen, 1997, p.38.