Scroll Top

Lewis Carroll en het geloof

Phlizz

Online magazine van het Lewis Carroll Genootschap

Lewis Carroll was een diepgelovig mens en het geloof speelde een belangrijke rol in alle aspecten van zijn leven. Dit is niet alleen terug te vinden in zijn dagboeken en brieven, maar ook in zijn literaire werk en essays. Dit artikel schetst in het kort Carrolls geloofsopvattingen en de wijze waarop deze in zijn leven tot uiting kwamen. Het is voor een aanzienlijk deel gebaseerd op Lovett (2022).

 Voor een goed begrip moet men zich realiseren dat Carrolls geloofsleven zich afspeelde binnen de Anglicaanse Kerk ofwel de Kerk van Engeland. Deze is in 1533 afgescheiden van de Rooms-Katholieke Kerk en is de staatskerk van Groot-Brittannië. De leer van de Anglicaanse kerk is vastgelegd in de zgn, Thirty-Nine Articles of Religion, die deel uitmaken van het Book of Common Prayer (“Het Boek van het algemeen gebed”), een verzameling van gebeden voor de diensten en sacramenten.

In Carrolls tijd was er sprake van een herwaardering van het christelijk geloof. Er vond veel publiek debat plaats over het geloof, waarbij preken een belangrijke rol speelden. Een belangrijke stroming was de High Church, bestaande uit tegenstanders van een modernisering die de formele aspecten van het geloof benadrukten. Ze probeerden o.a. rituelen te introduceren die afkomstig waren uit de rooms-katholieke en de oosters-orthodoxe kerk. Daar tegenover stond de Low Church-stroming, ook wel Evangelicals genoemd. In de jaren 1830/40 kende Oxford zijn eigen religieuze stroming, deOxford Movement, waarvan de aanhangers ook wel Tractarians werden genoemd. Zij streefden ernaar om de Anglicaanse kerk terug te brengen naar de rooms-katholieke wortels. De invloed van de Tractarians was al tanende toen Carroll in Oxford kwam.
 In dit artikel zal ik de naam ‘Lewis Carroll’ gebruiken en niet zijn eigen naam ‘Charles Lutwidge Dodgson’, alhoewel dit inhoudelijk meer voor de hand zou liggen. Bij de meeste lezers is hij echter vooral bekend onder zijn pseudoniem.

Opvoeding
Lewis Carrolls vader was een Anglicaans geestelijke die zijn opleiding aan Christ Church in Oxford had genoten. Ten tijde van de geboorte van Carroll was hij hulppredikant in Daresbury, Cheshire. In 1843 werd hij benoemd tot predikant in Croft, waardoor hij meer verantwoordelijkheid kreeg en ook een ruimer inkomen.

Dodgson sr. sympathiseerde met de Oxford Movement maar ging niet in alles met hen mee. Zo was hij geen voorstander van de terugkeer naar het rooms-katholicisme. Hij hechtte veel waarde aan opvoeding en zeker aan de religieuze component daarin. Hij voedde zijn kinderen zelf op en in de tijd dat ze in Croft woonden, onderwees hij ze ook thuis. Hij ontwierp zelf een set van devotional cards, gebedskaarten, met 28 onderwerpen. Deze moesten zijn kinderen voorbereiden op de catechismus in het Book of Common Prayer en de geloofsverklaring in de Thirty-Nine Articles. Carroll kreeg ook een – door zijn moeder of tante – speciaal voor de familie met de hand geschreven gebedenboek.

Carroll leerde van zijn vader een aantal belangrijke religieuze principes:

  • Opvoeding en onderwijs zijn wezenlijk voor een goed begrip van Gods woord.
  • Ieder mens moet ontdekken welke talenten God hem/haar gegeven heeft en deze aanwenden voor het algemeen welzijn.
  • Mensen zijn door God op aarde gezet om anderen te helpen.

Dodgson sr. legde veel nadruk op gebeden, met het belijden van het geloof en het weerstaan van de beproevingen van de duivel als belangrijke elementen. Hij geloofde in de vrije wil en bracht zijn kinderen bij dat voor iedereen verlossing mogelijk is, dit in tegenstelling tot het Calvinistische begrip van predestinatie.
Hij was geen voorstander van een simplificatie van de leer van de kerk: om zoveel mogelijk mensen te bereiken moest het niveau van de bevolking worden verhoogd, niet omgekeerd.

Toen Lewis Carroll 14 jaar was ging hij naar Richmond Grammar School, waar hij inwoonde bij het gezin van schoolhoofd James Tate. Van hem kreeg Carroll religieuze en morele begeleiding, thuis, op school en ook via preken in de kerk. Belangrijke elementen in Tate’s opvoeding waren zelfstandig denken, zelfreflectie en abstractie.
Op 17-jarige leeftijd ging hij naar Rugby School. Ook daar woonde hij in hetzelfde huis als het schoolhoofd (Archibald Campbell Tait) en zijn gezin en kreeg hij een degelijke religieuze opvoeding. Hij maakte er kennis met wat hij beschouwde als kwaad. Alhoewel hij daar zelf geen details over verschafte, was er zeker sprake van pesterijen, inbraak, diefstal en verwonding. Zeker in zijn latere schooljaren was hij niet bang om zich te verzetten tegen vervelend jongensgedrag. Hij was niet te beroerd om zijn vuisten te gebruiken als een rechtvaardige zaak of een zwakke medeleerling verdedigd moest worden. Hij was een verdienstelijk leerling en blonk uit in wiskunde.
Rugby School kende een strak ritme van dagelijkse gebeden en lessen in de heilige schrift. Tait preekte regelmatig in de schoolkapel waarbij hij vooral aandacht gaf aan de noodzaak van zelfonderzoek, berouw en het weerstand bieden tegen kwaad. Net als Dodgson sr. leerde hij de jongens dat ze met hun talenten moesten bijdragen aan het algemeen belang. Carroll werd zich in Rugby bewust van het feit dat hij lid was van een grotere samenleving: een persoonlijke zonde brengt niet alleen schade toe aan de zondaar zelf, maar ook aan anderen, zowel bekenden als onbekenden. Tait en ook Cotton (een master met wie hij veel te maken had) waren overigens Evangelicals, in tegenstelling tot Dodgson sr.
Carroll werd in Rugby voor het eerst direct geconfronteerd met de dood, bij het overlijden van één van de masters. Tait besteedde hier veel aandacht een en wees erop dat de dood geen onderwerp van grappen of spot mocht zijn. Bekend is dat hij in een van zijn preken de uitspraak deed: “What is life? Is it all a dream?” (1)

                                            Rev. Charles Dodgson, Carrolls vader

                                                 Archibald Campbell Tait 

Priester of leek?
Overeenkomstig de wens van zijn vader ging Lewis Carroll studeren aan de Universiteit van Oxford en wel aan het college Christ Church waar ook Dodgson sr. zijn opleiding had genoten. De Universiteit van Oxford hechtte indertijd nog sterk aan de traditionele rol als opleidingsinstituut voor geestelijken. Het toelatingsexamen had een religieus element en de geloofsbelijdenis van de Anglicaanse Kerk (de Thirty-Nine Articles) moest worden onderschreven. Rooms-katholieken en ongelovigen werden niet toegelaten. Het opleidingsprogramma bevatte een aanzienlijke hoeveelheid godsdienstig en theologisch onderwijs. Studenten en staf waren verplicht tot dagelijks kerkbezoek en de wekelijkse preken van de diverse officials van de universiteit waren verplichte kost.

In 1855 werd Carroll tutor wiskunde. Voor een studentship aan Christ Church (vergelijkbaar met een fellowship aan de andere colleges) was een priesterwijding een noodzakelijke voorwaarde.  Kortom, als hij zijn leven als wiskundedocent wilde voortzetten en huisvesting in Christ Church wilde behouden, moest hij priester worden en de eerste stap daartoe was de wijding tot diaken. Op zich vond Carroll het een goede zaak dat veel docenten tot geestelijken werden gewijd, maar zelf voelde hij zich niet erg aangetrokken tot parochiewerk en wilde ook zijn werk als wiskundedocent niet opgeven. Hij stelde de wijding tot diaken jarenlang uit en besloot er uiteindelijk toe als een soort experiment om te zien hoe het leven als geestelijke hem zou bevallen. Ten slotte koos hij echter niet voor het priesterschap; hij bleef de rest van zijn leven diaken.

Carroll heeft zelf geen duidelijke reden gegeven waarom hij besloot om geen priester te worden en ook blijft het een raadsel waarom de dean Liddell met deze uitzondering akkoord is gegaan. Er is uiteraard veel gespeculeerd over Carrolls redenen. Volgens Collingwood zag hij het niet zitten om een leven van “vrijwel puriteinse strengheid” te leiden. Hij zou zich ook onwaardig hebben gevoeld voor het priesterschap, zeker in vergelijking met hetgeen zijn vader hem had bijgebracht over de taken en verantwoordelijkheden van een geestelijke. Het is denkbaar dat hij zich nederig voelde als gevolg van zijn vaders kerkelijke carrière en zich afvroeg of hij in staat zou zijn het geloof te verdedigen tegenover sceptici, zoals hij zijn vader had zien doen. Mogelijk stond het hem ook tegen dat hij zich altijd zou moeten conformeren aan de standpunten van de kerk waarbij hij zijn eigen oordeel moest uitschakelen.  Cohen en Reed zien dit als de meest waarschijnlijke verklaring (2). Op dat moment had Carroll echter nog geen problemen met kerkelijke opvattingen, hetgeen later wel het geval zou zijn, bijvoorbeeld met betrekking tot eeuwige straf. Verder maakte hij zich zorgen om zijn spraakgebrek dat mogelijk preken zou bemoeilijken. Ten slotte genoot hij onmiskenbaar van allerlei wereldse geneugten en zag hij er ongetwijfeld tegen op om dat op te geven: hij bezocht kunstgalerijen, was een enthousiast fotograaf, ging graag naar het theater en had een actief sociaal leven.

Na zijn wijding tot diaken in 1861 wijzigde Carroll wel degelijk een aantal gewoonten: we treffen meer gebeden in zijn dagboeken aan en hij preekte vaker. Kort na de wijding gaf hij zijn eerste preek en in de periode 1862-1867 preekte hij 38 keer. In die tijd assisteerde hij ook regelmatig als diaken tijdens kerkdiensten. Maar in zijn dagelijks leven veranderde hij weinig. Na 1867 assisteerde hij nog nauwelijks in een kerkdienst en preekte hij zelfs ca. 20 jaar niet meer. Ergens in de jaren 1866-1868 moet hij tot de conclusie zijn gekomen zijn dat het experiment als diaken als beëindigd beschouwd moest worden: niet alleen werd hij geen priester, maar hij wenste zichzelf in de praktijk ook als leek te zien. Daarbij speelde, in aanvulling op zijn oorspronkelijke twijfels, waarschijnlijk een drietal recente gebeurtenissen een rol.

  • In 1865 was Alice’s Adventures in Wonderland gepubliceerd en Carroll zag dat mogelijk als een aantrekkelijke, winstgevende onderneming. Het schrijverschap van humoristische kinderboeken liet zich in zijn ogen echter moeilijk verenigen met een sober en serieus leven als priester.
  • In 1867 had hij samen met zijn goede vriend Henry Liddon een reis door Europa en met name Rusland gemaakt en tijdens die reis had hij met Liddon veel gesproken over wat het leven van een geestelijke in de praktijk inhield.
  • In 1868 overleed zijn vader onverwacht en het is voorstelbaar dat diens dood bij Carroll de nodige druk wegnam om te kiezen voor een leven als parochiegeestelijke.

Alhoewel hij daarna dus in de praktijk als leek leefde, werd hij officieel nog steeds aangeduid als “Rev. Charles L. Dodgson”; zelf gebruikte hij die titel uiterst zelden.

                                                            Dean Henry Liddell

                                                          Harry Liddell

Later in zijn leven, in de tweede helft van de jaren 1880, pakte hij een aantal taken als diaken weer op: hij assisteerde bij de communie en begon ook weer te preken, al deed hij vooral op plaatsen die formeel gesproken geen kerk waren en vooral voor kinderen en voor gemeenschappen van minder ontwikkelde gelovigen zoals landarbeiders. Ook gaf hij regelmatig advies op religieus gebied aan vrienden, familieleden of zelfs veemden. 

In die tijd schreef hij ook over zijn afkeer van ritualisme, de nadruk op rituelen in de geloofsbeleving. Hij zag het als een gevaar dat een kerkdienst een voorstelling werd waarbij de betrokkenheid van de gelovigen verdween, omdat ze werden gereduceerd tot toeschouwers. Zijn opvattingen hierover waren versterkt tijdens zijn reis naar Rusland; wat hij toen meemaakte aan rooms-katholieke en oosters-orthodoxe rituelen beviel hem geenszins. Preken moesten naar zijn mening boeiend zijn, met een basis in de geschriften en met een gedegen logische argumentatie. Evenals zijn vader was hij daarbij een tegenstander van simplificatie. Humor in preken was uit den boze. Het ging hem er primair om een boodschap over te brengen die was gebaseerd op het geloof zoals het was vastgelegd door de Kerk van Engeland, met als centrale boodschap de goedheid van God. 

Geloofsopvattingen
De kern van Carrolls geloof was de volledige leer van de Kerk van Engeland, zoals hij die had geleerd in zijn jeugd en had doordacht als volwassene: Christus is gestorven voor de redding van de mensen en er is geen andere weg tot heil dan ons hiervoor open te stellen en ons door het geloof in hem te verzoenen met God. God is volmaakt goed, de wereld is vol zonde en het geloof in Christus is de remedie voor de zondigheid van de mens. 

Hier voegde Carroll enkele persoonlijke accenten aan toe, zoals het extrinsiek bestaan van goed en kwaad, en de vrije wil van de mens om afstand te nemen van de zonde. De mens is niet van nature slecht, maar heeft een vrije wil die tot zondigheid kan leiden. Hij geloofde dat men altijd op zijn hoede moest zijn voor verleiding tot het kwaad; zelfs het toegeven aan een relatief geringe verleiding kon in de toekomst tot een grotere zonde leiden. Hij zag het lezen van de bijbel als een middel om zondige gedachten uit te bannen. In zijn dagboeken komen we veelvuldig zijn bezorgdheid tegen dat hij niet vaak genoeg de bijbel las. 

Carroll geloofde dat alle mensen onderling verbonden en van elkaar afhankelijk zijn. Het ware geluk bestond voor hem in het gelukkig maken van anderen en hij zag iedere dag als een mogelijkheid om daaraan bij te dragen. En hij was ervan overtuigd dat men God kon leren kennen door een beter begrip van de wereld en dus ook door wetenschappelijke studie.
Hij was een fel tegenstander van spot of grappen over religieuze zaken en onderwerpen, zowel in druk als op het toneel of in gesprekken. Dat gold niet alleen voor onderwerpen als de heilige schrift, het leven van Christus, kerken, kerkdiensten en geestelijken, maar ook de duivel en de hel. Het moet dan ook uitgesloten worden geacht dat zijn literaire werk bedoeld was als parodie of satire op de kerkelijke leer, zoals Taylor beweert (3).   

Door zijn geloofsopvatting was Carroll een genereuze, bedachtzame en onbevooroordeelde man, die er altijd op uit was de noden van anderen vóór die van hemzelf te plaatsen. Reeds als kind wilde hij aan liefdadigheid doen. Hij schonk geld aan familieleden en aan menige liefdadigheidsinstelling. Hij gaf hier nooit enige bekendheid aan; liefdadigheid moest volgens hem bedreven worden uit onbaatzuchtigheid. 

 Zijn geloof beïnvloedde alle aspecten van zijn leven, en dus ook zijn werk op het gebied van wiskunde en logica. Logica was nuttig voor religieus denken door het verschaffen van heldere begrippen en formuleringen en het blootleggen van ondeugdelijke redeneringen; hierdoor kon men religieuze problemen overwinnen. 
Hij had uitgesproken opvattingen over wat mensen moesten lezen en over wat al dan niet gedrukt zou moeten worden. Hij gaf jaarlijks geld aan de Pure Literary Society, die tot doel had om lezers en bibliotheken te attenderen op heilzame en onberispelijke boeken en tijdschriften. Naar zijn mening kon Satan literatuur en andere geschriften aanwenden als middel tot verleiding. Ook zijn opvattingen op het gebied van theater waren ingegeven door zijn geloof. Hij zag het als ideaal van theater dat het moreel bewustzijn kon bevorderen. Het toneel kon een plek zijn waar al het goede en heilige kon worden getoond en geëerd en al het slechte aan de kaak kon worden gesteld. Maar hij wilde op het toneel geen realistische weergave van het leven van Christus zien. Wanneer een voorstelling niet aan zijn eisen voldeed, was hij er snel bij om managers of auteurs ter verantwoording te roepen. Het toppunt was wel dat hij in januari 1880 de met hem bevriende actrice Ellen Terry vroeg om de acteur Henry Irving ervan te overtuigen dat het slot van Shakespeare’s The Merchant of Venice moest worden veranderd. Hij had problemen met de scene waarin Shylock, een Jood, gedwongen wordt zich tot het christendom te bekeren. Voordat hij zijn gasten en zeker kinderen meenam naar het theater, ging hij tevoren zelf keuren en hij was een nauwgezet lezer van toneelrecensies. 

                                                                                                                   Ellen Terry

In 1859 verscheen The Origin of Species van Charles Darwin. Carroll had in zijn bibliotheek negentien boeken van en over Darwin en was dus zeker geïnteresseerd in zijn theorie. In zijn nalatenschap is echter geen opvatting over Darwin te vinden, laat staan over de vraag hoe diens theorie zich verhield tot de standpunten van het geloof over het ontstaan van de wereld. 

Carroll nam actief deel aan het publieke debat over vivisectie. Hij had bezwaren tegen vivisectie, vooral omdat het leidt tot egoïsme en de personen die het uitvoerden moreel degradeert. Hij overwoog serieus een boek te schrijven over religieuze onderwerpen, maar kwam niet verder dan één essay, over eeuwige straf. Hierin argumenteerde hij op strikt logische wijze dat eeuwige straf niet in overeenstemming te brengen is met Gods oneindige goedheid (4). Ook schreef hij over het hertrouwen van gescheiden personen. In die tijd stond de Kerk van Engeland hertrouwen na een scheiding niet toe (dit bleef zo tot 2002!) maar volgens hem waren er goede redenen voor uitzonderingen op deze regel. Met een strikte logica beargumenteerde hij dat wanneer het onmogelijk is geworden je aan een belofte te houden, deze gelofte niet langer bindend is. Als één van de twee partijen de gelofte heeft gebroken, is het onmogelijk geworden voor de ander deze in acht te blijven nemen. Dit geldt temeer als één van de betrokkenen overleden is (5). 

 Het opnemen van gebeden in dagboeken was niet ongebruikelijk voor geestelijken in de Victoriaanse tijd. Onze kennis van Carrolls gebeden is gebaseerd op zijn dagboeken (vaak niet meer dan één of twee zinnen) en zijn deelname aan diensten waarin gebeden werd volgens het Book of Common Prayer.  Na 1892 stoppen de dagboekgebeden. Hoe dan ook zien we in de dagboeken slechts een deel van zijn gebedsleven; in zijn brieven verwees hij ook naar gebeden voor de noden van anderen. 

In zijn jeugd had hij leren bidden aan de hand van de onderwerpen van de gebedskaarten van zijn vader, het handgeschreven familie-gebedenboek en het Book of Common Prayer. Belangrijke elementen in zijn gebeden, ook als volwassene, waren de erkenning van zondigheid, het vragen om vergeving en het verzoeken om hulp om Gods werk te doen. Het bekennen van zonden was een gebruikelijk onderdeel van het dagelijkse religieuze leven van alle Anglicanen. Volgens de Anglicaanse Kerk is de mens van nature zondig en zal hij dus zonden bedrijven. Deze moeten worden beleden, gevolgd door een besluit om het leven te beteren. Het bekennen van zonden komt ook vaak voor in Carrolls gebeden, evenals de erkenning dat hij weliswaar geen dingen had gedaan die hij niet had moeten doen, maar dat hij dingen achterwege had gelaten die hij had moeten doen. Diverse biografen zoeken achter de woorden die hij gebruikt (“verachtelijk en waardeloos als ik ben”) een diepere betekenis, zoals een verwijzing naar een grote geheime zonde (Cohen) of een symptoom van een gespleten persoonlijkheid (Woolf), maar in feite is dit een citaat uit een bekend gebedenboek (The Hours of Passion) (6).  

 In de loop van zijn leven nam Carroll steeds meer afstand van de High Church en ontwikkelde hij een ruimdenkende christelijke opvatting. Ondanks zijn sterke geloofsovertuiging accepteerde hij het geleidelijk dat anderen zijn geloof niet deelden. Hij was van mening dat iedereen naar zijn eigen geweten moest handelen en had ook niet de neiging om andersdenkenden van zijn geloof te overtuigen. Wat voor de ene mens zondig is, is niet noodzakelijk zondig voor alle anderen. Deze openheid van geest kwam terug in zijn diverse publicaties. “Naarmate het einde van mijn even nadert, heb ik meer en meer het gevoel dat het er, op de laatste dag, niet het minst toe doet, welke vorm van geloof men heeft beleden”, schreef hij (7).

De bijzondere positie van kinderen
In zijn jeugd werd Carroll geconfronteerd met het indertijd populaire kinderboek van Mary Martha Sherwood, The Fairchild family: A Collection of Stories Calculated to Shew the Importance and Effects of a Religious Education (1818). Het bevatte verhalen over jonge kinderen die in de problemen komen, met bijbehorende morele lessen van de ouders. Het uitgangspunt daarbij was dat kinderen van nature tot zonde waren geneigd en dat volwassenen hen daartegen moesten beschermen. Hij verzette zich al op jonge leeftijd tegen dergelijke morele verhalen en bleef ze zijn hele leven bestrijden. Voor hem waren kinderen als onschuldige wezens direct afkomstig van God, sterker nog, ze neigden naar goddelijkheid. “Het is goed voor je geestelijk leven om in contact te komen met een dergelijke beminnelijkheid en onschuld”, schreef hij in één van zijn brieven (8). Hij plaatste overigens niet zozeer vraagtekens bij de inhoud van de religieuze opvoeding, als wel bij de wijze waarop de boodschap werd overgebracht.

                   Cover van The Fairchild Family

Hij had een hardgrondige hekel aan didactische verhalen voor kinderen en aan saaie preken. Gods liefde zou kinderen blij en gelukkig moeten maken en zeker geen angst voor zijn boosheid moeten aanpraten. Kerkbezoek en gebeden moesten hun geluk ondersteunen en dus niet vervallen tot een sleur die hen een hekel aan God deed krijgen. Volgens Carroll bestond het grootste geluk uit het gelukkig maken van anderen en dat gold a fortiori voor kinderen. Hen gelukkig maken ervaarde hij als een religieuze beleving. Ook de enkele keren dat hij naakte kinderen fotografeerde, kunnen in dit verband worden gezien: hieraan lag zijn idee van kinderen als onbevlekte, onschuldige wezens ten grondslag. 

Lewis Carroll was er uitgesproken over dat de Alice-boeken “in het geheel niets onderwijzen”, laat staan dat er sprake was van religieus onderwijs (9). Hij heeft echter nooit beweerd dat er geen religieuze ondertoon in zit. Volgens Lovett zijn er in de Alice-boeken diverse parallellen met het religieuze leven te vinden. Dat is niet zo vreemd als we bedenken dat ten tijde van het befaamde boottochtje (1862) religieuze kwesties Carroll behoorlijk bezighielden. Hij was sinds kort diaken, gaf zijn eerste preek, onderzocht de mogelijkheid om regelmatig te assisteren bij kerkdiensten in Oxford en nam ook deel aan discussies over geloofskwesties. Voor zover er sprake is van religieuze symboliek, treffen we die met name aan in het oorspronkelijke Alice’s Adventures Underground. De scenes en personages die voor Alice’s Adventures in Wonderland zijn toegevoegd (zoals Pig & Pepper en de Tea Party), hebben geen speciale religieuze associatie. 

De centrale vraag in het boek is “Who am I?”, “Wie ben ik?” In de voortdurende zoektocht van Alice naar haar identiteit herkennen we de centrale vraag van elke godsdienst: “Wie zijn wij?” Opvallend in dit verband is ook de opbouw van het verhaal: het begint met een val en eindigt met wederopstanding, voorafgegaan door een oordeelsscene. Een belangrijke vraag van het christendom is wat er na het leven gebeurt. Dit kunnen we terugzien wanneer Alice zich afvraagt wat er met haar gebeurt als ze uitgaat als een kaars. Lovett ziet ook toespelingen op de sacramenten en kerkelijke rituelen, met als beste voorbeeld het “Eat me” en “Drink me” waarin hij een verwijzing ziet naar het sacrament van de communie. De veranderingen die Alice ondergaat, zouden de verandering weerspiegelen die de communie teweegbrengt bij hen die het sacrament waardig ontvangen.  

De vraag “Life what is it but a dream?” in het gedicht aan het eind van Through the Looking-Glass kan worden gezien als verwijzing naar het al genoemde citaat van het schoolhoofd van Rugby, Tait: “What is life? Is it all a dream?”  

 Religieuze boodschappen in zijn literaire werk vinden we vooral in Sylvie & Bruno en Sylvie & Bruno Concluded, die in1889 en 1893 verschenen. Beide waren bedoeld als boeken voor kinderen, maar het verhaal wordt diverse keren als het ware onderbroken voor een soort mini-preken. Naast een aantal maatschappelijke kwesties (jagen, liefdadigheid, geheelonthouding) komen religieuze onderwerpen aan de orde: zonde, verleiding, vrije wil, rituelen. Het openingsgedicht verwijst weer naar het leven als een droom. In vergelijking met de boeken waarmee hij in zijn jeugd werd geconfronteerd, is de boodschap van Carroll minder zwart/wit en aanzienlijk subtieler. Wellicht sprak dit kinderen niet altijd aan, maar niettemin gebruikte hij het succes van de Alice-boeken en zijn status als gerespecteerd kinderboekenschrijver als een platform om voor kinderen te ‘preken’ over een veelheid aan onderwerpen. Ook in zijn brieven zien we regelmatig terugkeren dat er geen scheiding hoeft te zijn tussen ernst en vrolijkheid, “grave and gay”: God is liefde en religie is een bron van vreugde.
In de laatste Jaren voor zijn dood verzorgde Carroll een aantal toespraken tijdens kerkdiensten voor kinderen en ook op schoolbijeenkomsten. Vaak gaf hij ook exemplaren van zijn boeken aan kindertehuizen en ziekenhuizen. 

De dood
Lewis Carroll overleed op 14 januari 1898 aan een longontsteking. Zijn dood kwam niet plotseling, hij voelde zijn einde naderen en kon zelf wensen formuleren voor zijn levenseinde en uitvaart; deze waren in lijn met de Victoriaanse gebruiken, met o.a. het bezoek van een priester en het zingen van hymnes. Zijn laatste woorden waren “Neem die kussens weg. Ik zal ze niet meer nodig hebben” (10). De begrafenis was “in overeenstemming met de eenvoud die hem kenmerkte tijdens zijn leven”, in lijn met zijn afkeer van rituelen (11). 

In de tekst op de grafsteen zien we een vergelijking van de dood met de slaap, een vergelijking die geliefd was in de Victoriaanse tijd. Zijn naam op het graf luidt “Revd. Charles Lutwidge Dodgson”, opvallend omdat hij zich een groot deel van zijn leven als leek gedroeg; blijkbaar wilde hij als geestelijke worden begraven. Het uit drie lagen bestaande voetstuk onder het kruis was gebruikelijk als aanwijzing dat de overledene een geestelijke was van de Kerk van Engeland. Wat ook opvalt is het gebruik van zijn pseudoniem naast zijn eigen naam, opmerkelijk omdat hij tijdens zijn leven zijn identiteit als Lewis Carroll veelal afschermde. Hij had echter geen behoefte om dat geheim over zijn dood heen te tillen: in een van zijn brieven kunnen we lezen dat een pseudoniem volgens hem diende voor het persoonlijk comfort van de schrijver en daarom alleen maar tijdens het leven nodig is (12). 

Carrolls literaire werk bevat veel grappen over en toespelingen op de dood. Ook in zijn brieven ging hij regelmatig in op de dood en het leven na de dood. Hij zag de dood als een voortdurend aanwezige realiteit en als een lakmoesproef voor een moreel leven: we zouden niet moeten leven in omstandigheden waarin we niet zouden willen sterven. De dood is een beproeving die doorstaan moet worden en waarop met opluchting kan worden teruggekeken in het hiernamaals. 

Voor het hiernamaals gebruikte hij een bekende metafoor: de overkant, als van een rivier. Na de dood wacht ons een tussenstadium tussen de dood en het laatste oordeel; dit is meer dan een wachtruimte en voortuitgang naar perfectie is mogelijk, omdat er ook na de dood sprake is van een vrije wil. Hij geloofde in de verrijzenis van het lichaam, zij het niet het materiële lichaam, en het eeuwige leven. Na het laatste oordeel gaat de ziel in een spiritueel lichaam naar de hemel of naar de hel. Een verbinding van de hel naar de hemel is beschikbaar voor allen die berouw hebben over hun zonden. Deze verbinding werd niet erkend in de Anglicaanse Kerk in die tijd, maar in tegenstelling tot de algemene kerkelijke opvatting geloofde Carroll niet in eeuwige straf, omdat deze in strijd is met Gods oneindige goedheid. Omdat de toestand van de ziel na de dood niet vastligt, zijn gebeden voor de doden een zinvol en goed gebruik en in overeenstemming met de wil van God.
Carroll heeft niets geschreven over de omstandigheden die men in de hemel en de hel kon verwachten, alhoewel hij er enig licht op doet schijnen in Sylvie and Bruno Concluded (13). 

Afsluiting
Lewis Carrolls geloof was van invloed op alle aspecten van zijn leven, in lijn met wat hij in Rugby geleerd had van Tait: “Er is geen kwaliteit die God gegeven heeft, hoe aards deze ook mag lijken, die niet in zijn dienst gebruikt kan worden.” (14) Met zijn talent voor nonsensverhalen kon hij bijdragen aan het geluk van kinderen, met zijn foto’s verbeeldde hij de schoonheid van Gods schepping, met zijn logicawerk leverde hij een bijdrage aan beter begrip van theologische argumenten, kortom al zijn werk droeg bij aan Gods glorie. 

Carroll dacht veel na over alle belangrijke levensvragen, dood, goed en kwaad. Uiteindelijk vormde hij zelf zijn eigen geloofsopvatting en nam daarbij ook afstand van diverse opvattingen van zijn vader. Zijn geheel aan geloofsopvattingen is niet met één label te karakteriseren; het was een combinatie van liberale en conservatieve opvattingen, sterk beïnvloed door zijn contacten met Alfred Tennyson en de werken van Samuel Taylor Coleridge en F.D. Maurice, de grondlegger van Christian Socialism.  

In zijn gebeden gebruikte hij veelal woorden uit beschikbare standaarden, maar hij paste ze aan voor eigen gebruik. Hij ontwikkelde ook persoonlijke morele regels die bepalend waren voor zijn gedrag. Er wordt wel beweerd (bijvoorbeeld door Woolf) dat zijn geloof en de daaruit afgeleide leefregels hem veel stress opleverden waaraan hij ontsnapte in de persoon van Lewis Carroll met behulp van zijn literaire werk. Daar staat tegenover dat hij zich ook in zijn eigen ‘Dodgson-leven’ gedrag veroorloofde dat op gespannen voet stond met wat van in de Victoriaanse tijd gebruikelijk was, zeker voor een geestelijke: zijn theaterbezoek, zijn omgang met volwassen vrouwen. De opvatting van Woolf zou overigens alleen van toepassing zijn op de Alice-boeken; deze is moeilijk herkenbaar in Sylvie and Bruno, waar een aantal ‘mini-preken’ in voorkomen.
Het ligt meer voor de hand te concluderen dat hij, voor zover er sprake was van een keurslijf, dat zelf geconstrueerd had op basis van weloverwogen opvattingen over geloof en moraal die zeker ook liberale aspecten bevatten. En voor zover er in zijn geschriften en zijn gedrag spanningen met zijn geloofsopvattingen zijn waar te nemen, corresponderen deze niet met een veronderstelde tegenstelling Dodgson – Carroll. 

 

Voetnoten
(1)   Afkomstig uit Tait 1850, p.209, geciteerd in Lovett 2022, p.79
(2)   Zie resp. Cohen 1995, p.367 en Reed 1932, pp. 102-3
(3)   Taylor 1952, p.80.
(4)   Dit is uitgewerkt in Carroll 1907.
(5)   Dit is uitgewerkt in het niet gepubliceerde essay ‘Marriage Service’.
(6)   “Vile and worthless as I am”. Zie Lovett 2022, p.212.
(7)   Cohen 1979, p.586. Brief aan Mrs. F.S. Rix d.d. 7 juli 1885.
(8)   Cohen 1979, p.905. Brief aan Mrs. N.H. Stevens d.d. 1 juni 1892.
(9)   Cohen 1979, p. 548. Brief aan ‘The Lowrie Children” d.d. 18 augustus 1884.
(10) “Take away those pillows. I shall need them no more.” Geciteerd in Lovett 2022, p.252.
(11)  “Lewis Carroll’s Funeral,” London Daily News, 20 januari 1898, p.8.
(12)  Cohen 1979, p.397. Brief aan Falconer Madan d.d. 8 december 1880.
(13)  Carroll 1893, pp 258-61.
(14) Afkomstig uit Tait 1850, pp.212-3; geciteerd in Lovett 2022, p.80. 

 

Literatuurverwijzingen

  • Carroll, Lewis, 1893, Sylvie and Bruno Concluded, London: Macmillan. 
  • Carroll, Lewis, 1907, Feeding the Mind. With a Prefatory Note by William H. Draper, London: Chattto & Windus. 
  • Cohen, Morton N. (ed.), 1979, The Letters of Lewis Carroll, New York: Oxford University Press. 
  • Collingwood Stuart Dodgson, 1898, The Life and Letters of Lewis Carroll, London: Fisher Unwin, Reprinted in 1967, New York: Century Co. 
  • Cohen, Morton N., 1995, Lewis Carroll. A Biography, London: Macmillan. 
  • Lovett, Charlie, 2022, Lewis Carroll, Formed by Faith, Charlottesville/London: University of Virginia Press.  
  • Reed, Langford, 1932, The Life of Lewis Carroll, London: W. & G. Foyle. 
  • Tait, Archibald Campbell, 1850, Lessons for School Life being a Selection from Sermons Preached in the Chapel of Rugby School during his Head Mastership, London: Hamilton, Adams. 
  • Taylor, Alexander, 1952, The White Knight. A Study of C.L. Dodgson (Lewis Carroll), Edinburgh/London: Oliver & Boyd. 
  • Woolf, Jenny, 2010, The Mystery of Lewis Carroll. Understanding the Author of Alice’s Adventures in Wonderland, London: Haus Books. 

 

[print_button]