Scroll Top

Zeeklaagzang

Phlizz

Online magazine van het Lewis Carroll Genootschap

In 1955 verscheen bij uitgeverij Amsterdamsche Boek- en Courantmij  het boek DE ARK van mensen, dieren en dingen. Dit dikke (bijna 4½ cm, 516 pagina’s) boek vol verhalen en gedichten was samengesteld en ingeleid door Annie M.G. Schmidt (1911-1995) en geïllustreerd door Jenny Dalenoord (1918-2013). Waarschijnlijk liep de verkoop bijzonder goed, want een jaar later verscheen al een onverkorte tweede druk en in 1964 verscheen een bloemlezing uit de bloemlezing van de eerste/tweede druk als pocketuitgave.

Voor een Carroll-verzamelaar op zich niet zo’n verzamel-waardig boek, ware het niet dat op pagina 342 een vertaald gedicht van Lewis Carroll staat. Dit gedicht, Zeezang (ik zou het zelf vertaald hebben als Zeeklaagzang), vertaald door Annie M.G. Schmidt, is afkomstig uit het boek Phantasmagoria and other poems uit 1869 onder de titel A Sea Dirge. Het gedicht bestaat uit 12 coupletten van 4 regels en  beschrijft de weerzin van de dichter ten aanzien van het strandleven aan zee. Later, in 1883, voegde Arthur B. Frost 3 illustraties aan het gedicht toe. De 3 illustraties van Frost komen niet terug in de Ark. Deze worden door 4 illustraties van Dalenoord vervangen. Alleen wordt de hond in de eerste druk van de Ark in de volgende drukken vervangen door een ietwat meer boosaardige hond. Bij het lezen van de Nederlandse versie was mij nooit iets vreemds opgevallen.

Nu wist ik al een tijdje dat dit vertaalde gedicht in 1989 ook in een gelimiteerde oplage van 25 stuks was uitgegeven door Clipeus Pers te Leiden. De reden daarvoor weet ik niet. Deze private press van P.J.M. de Coo was actief van 1982-2001 volgens de gegevens van de Koninklijke Bibliotheek. Clipeus is een medaillon met figuren of letters. Een clipeus, een rond schild, wordt van oudsher gebruikt om de grootsheid van een persoon aan te duiden.

Een paar maanden geleden heb ik de hand kunnen leggen op nummer 21 uit deze beperkte oplage. Een boekje van 8 pagina’s met gele omslag (18×23 cm) met zowel de Engelse tekst als de vertaling van Annie M.G. Schmidt. De illustraties ontbreken bij deze uitgave. Maar bij het bekijken van deze bijzondere uitgave bleek, behalve een paar foutjes bij het zetten van de tekst, dat Annie M.G. Schmidt slechts 11 van de 12 coupletten heeft vertaald. Het ontbrekende Nederlandse couplet wordt gemarkeerd door witregels. Het is mij een raadsel hoe deze omissie heeft kunnen plaatsvinden. Maar dat betekende voor mij een uitdaging om het ontbrekende couplet alsnog te vertalen.

Hieronder volgt dus de vertaling van het gehele gedicht, 11 coupletten door Annie M.G. Schmidt en 1 couplet door ondergetekende. Aan de lezer de taak in te zien welk van de 12 coupletten door mij is vertaald, uiteraard zonder gebruik te maken van allerlei externe bronnen. Het streelt natuurlijk niet direct mijn eigenwaarde als u dat meteen inziet. De tekst van Zeezang hieronder is de tekst die gebruikt wordt in de Ark-boeken. De tekst volgens uitgeverij Clipeus Pers wijkt daar ietsjes van af. Voornamelijk met betrekking tot interpuncties.

A Sea Dirge

 

There are certain things – as, a spider, a ghost ,

The income-tax, gout, an umbrella for three –

That I hate, but the thing I hate the most

Is a thing they call the Sea

 

Pour some salt water over the floor –

Ugly I’m sure you’ll allow it to be:

Suppose it extended a mile or more,

That’s very like the Sea.

Zeezang

 

Er zijn een paar dingen, – een spin en een spook,

belasting en griep en een paraplu ook -,

die ik haat en verafschuw, maar naar mijn idee

is het akeligste ding toch de zee.

 

Giet een beetje zout water uit over de grond

en wie vindt dat aardig? M’n hemel, geen hónd!

Breidt het uit tot een kilometer of twee …

ziezo, en dan heb je je zee.

De Ark, eerste druk,

illustraties Jenny Dalenoord

 

De Ark, tweede druk

Beat a dog till it howls outright –

Cruel, but all very well, for a spree:

Suppose that he did so day and night,

That would be like the Sea.

 

I had a vision of nursery-maids;

Tens of thousands passed by me –

All leading children with wooden spades,

And this was by the Sea.

Sla een hond tot ie huilt en jammert en joelt

– ’t is wreed, maar ’t is enkel als voorbeeld bedoeld –

stel je voor dat hij dit nu de hele dag deê,

zó ongeveer klinkt de zee.

 

In mijn droom gaat er soms een ontzaglijke rij

van duizenden kinderjuffrouwen voorbij

kinderen met schepjes gaan schreiende mee …

dit was een droom van de zee.

Who invented those spades of wood?

Who was it cut them out of the tree?

None, I think, but an idiot could –

Or one that loved the Sea.

 

It is pleasant and dreamy, no doubt, to float

With ‘thoughts as boundless, and souls as free’:

But, suppose you are very unwell in the boat,

How do you like the Sea?

 

There is an insect that people avoid

(Whence is derived the verb ‘to flee’).

Where have you been by it most annoyed?

In lodgings by the Sea.

 

If you like your coffee with sand for dregs,

A decided hint of salt in your tea,

And a fishy taste in the very eggs –

By all means choose the Sea.

 

And if, with these dainties to drink and eat,

You prefer not a vestige of grass or tree,

And a chronic state of wet in your feet,

Then – I recommend the Sea.

Wie heeft die ellendige schepjes bedacht?

Wie heeft ze verzonnen? Die man was half-zacht!

’t Was een gek die die schepjes uit iepenhout sneê,

Of een, die hield van de zee.

 

Men zegt dat het heerlijk is, bij hoog getij

op de golven te dobberen, zorgloos en vrij …

Niets van aan! Je wordt zeeziek en miss’lijk en wee

Van dat gewiebel op zee!

 

Bepaalde insecten – ’t zijn niet zulke mooie,

‘k zal ’t woord maar niet noemen, ’t eindigt op ‘ooien’ –

die vindt men in grote getale, zeg hee,

in een pension bij de zee.

 

En als je van koffie met zand er in houdt

en als je verzot bent op thee met veel zout

en ei dat naar vis smaakt zelfs in de puree,

ga dan vooral naar de zee.

 

Als je al etend van deze delicatessen,

liefst zonder snippertjes tak of bessen

óf steevast soppende voeten, dan – drink je je thee

eersteklas zittend aan de zee.

For I have friends who dwell by the coast –

Pleasant friends they are to me!

It is when I am with them I wonder most

That anyone likes the Sea.

 

They take me a walk: though tired and stiff,

To climb the heights I madly agree;

And, after a tunble or so from the cliff,

They kindly suggest the Sea.

 

I try the rocks, and I think it cool

That they laugh with such an excess of glee,

As I heavily slip into every pool

That skirts the cold cold Sea.

‘k Heb vrienden die wonen daarginds bij de kust,

heel aardige vrienden, geloof dat gerust,

maar als ik ’s aankom, dan moet ik weer mee

naar die verfoeilijke zee.

 

Ze sleuren mij telkens het duin op en af,

’t is mul en heel steil en ik vind het een straf,

ik tuimel een paar maal pardoes naar beneê …

Kom, zeggen ze, nu naar de zee!

 

We gaan naar de pier, waar de branding op breekt

ik raak zoetjes aan tot mijn hemd toe doorweekt,

ik glibber en val en dan denk ik: O, NEE!

Nimmer en nooit meer naar zee …

De drie illustraties van Arthur B. Frost

Annie M.G. Schmidt/Henri Ruizenaar

[print_button]